Kerstverhaal: Kerstmis, familie op z’n best
Inzending Kerstverhalenwedstrijd Zeeheldennieuws
Eigenlijk was zijn voornaam, zijn volledige voornaam, Petrus Johannes Maria, maar men kende hem als Peter of Peet. Als ze ‘Peet’ riepen trok er altijd een glimlach over zijn gezicht. Dat betekende dat hij er een beetje bij hoorde. Niemand hoorde er echt bij. Er bij horen was een illusie. Hier, op straat, ging iedereen zijn eigen gang. Iedereen was de koning van zijn wijk. Iedereen had zijn geheime plekken waar ze hun spulletjes bewaarden. Zijn ‘spulletjes bestonden uit een trui, een warme winterjas, hoge echte leren schoenen, een ski-petje, een echte wollen das, enkele vale T-shirts, versleten ondergoed en versleten sokken en – en dat had niemand – een porseleinen bord, een beker, een verzilverde mes, vork en lepel en een kristallen whiskyglas. Hij verstopte zijn spulletjes iedere dag weer op een andere plek want vooral door zijn eetgewoonten, werd hij uitgelachen en wilde eigenlijk niemand met hem omgaan. Ze vonden ook dat hij te beschaafd sprak. Hij had wel geprobeerd de plaatselijke stadstaal onder de knie te krijgen maar ze lachten hem uit. Je leert het nooit zeiden ze. Rot op naar je keurige familie. Ga daar lekker aan tafel met mes en vork eten.
Op zijn twaalfde jaar was hij voor de eerste keer van huis weggelopen. Hij zag nog steeds het betraande gezicht van zijn moeder voor zich toen de politie hem terugbracht. En de afkeer van zijn jongere broer Johan. Johannes Petrus Maria, veel fantasie hadden ze niet in het gezin. Zijn moeder was een wat huilerige, onzekere vrouw die om de eindjes aan elkaar te knopen een ‘dienstje’ deed bij de notaris. Zijn vader, was streng maar rechtvaardig. Nooit tijd voor zijn gezin. Altijd op weg naar morgen. En dan Johan. Zijn kleine broertje. Toen ze nog jong waren deed hij alles voor hem. Ze waren altijd samen. Maar rond zijn elfde veranderde dat. Johan werd gemeen. Begon te liegen om zijn zin te krijgen. Verwend tot op het bot. Niettemin gingen alle lofprijzingen naar hem. Als Peter een goed cijfer had voor een proefwerk ging zijn vader er bij voorbaat vanuit dat hij gefraudeerd had. Johan daarentegen werd de hemel in geprezen. En zo ging het met alles. Peter trok zich terug en kwam laat, te laat thuis uit school. Op zijn twaalfde was hij al aan crack verslaafd.
Na de eerste keer weglopen pakte hij het anders aan. Naar school ging hij sowieso niet meer, en zijn tactiek was dat hij net zo vaak wegliep tot ze er aan gewend waren. De perioden werden steeds langer en ten slotte kwam hij helemaal niet meer thuis. Hij begon met het verhandelen van crack en prostitueerde zichzelf. Soms had hij veel geld, maar vaker had hij niks en hij werd ouder en ouder. Soms kwam hij zijn broer tegen. Een keer zelfs in het hotel waar hij zich prostitueerde. Hij had het veel te jonge meisje dat om Johans nek hing weggestuurd en zijn beschonken broer in een taxi geduwd. Dat hij zelf nou zo was verworden, oké, maar niet zijn succesvolle jonge broertje. Niet die jongen die hem vroeger pestte en treiterde en die nu de eigenaar was van een keten van bedrijven. Want bovenal was het zijn kleine broertje. Een keer, toen hij echt in grote moeilijkheden verkeerde, had hij Johan om hulp gevraagd en die had hem geholpen met de woorden. Oké, deze ene keer help ik je, maar dat is de enige en laatste keer, en op voorwaarde dat je hier nooit of te nimmer meer laat zien. En daar had Peter zich al die jaren aan gehouden.
Het was kerstnacht en stervenskoud. Peter had goed gegeten die avond. Zoals altijd had hij wat hij aan welvaartsresten vond in de vuilnisbakken in de binnenstad in een plastic tas verzameld en had zijn eetgerei opgehaald om zijn maaltijd te verorberen. In het parkje had hij onder de struiken van karton en kranten en slaapplek gemaakt en voor hij ging slapen besloot hij nog even door de binnenstad te lopen om te genieten van de kerstverlichting. Een man, beladen met twee plastic tassen, struikelde met een krachtige vloek tegen hem aan. Peter hield hem op de been. ‘Johan?’ … ‘Peter?’ … Ze waren duidelijk ouder geworden, veel ouder. ‘Man’, zei Johan, ‘Man’, zei hij nog maar eens. ‘Hoe gaat het met je Johan’, vroeg Peter. ‘Ik ben bij haar weg, en dit is het enige dat ik mee heb genomen’, zei Johan. Hij schudde aan de plastic tassen waarin flessen rinkelden. ‘En ik ga me een geweldig stuk in m’n kraag drinken, ik ga zo verschrikkelijk bezopen worden als ik nog nooit ben geweest. ’Laat me je daar bij helpen’, zei Peter. ‘Pokkewijf! Dat ik jou op dit moment tref. Het is of de duvel er mee speelt’, zei Johan, en al pratend liepen ze gezamenlijk het centrum van het stadje uit.
Ze werden de volgende dag gevonden. Beiden met een gelukzalige glimlach rond de bevroren lippen. Het had die nacht bijna dertig graden gevroren en ook in de ochtend was het nog ijzig koud. Aan hun voeten stond een klein kerstboompje, zo’n kerstboompje dat je rond de kerstdagen cadeau krijgt bij een grote aankoop. Johan lag tegen Peter aan, ondanks zijn leren jas met bontkraag was hij de eerste die door de kou was bevangen. Zijn gehandschoende hand omklemde een halfvolle fles whisky. Peter zag eruit of hij toch nog iets wilde zeggen. Zijn hand omvatte een leeg glas. Op de grond rond het bankje lagen enkele lege whiskyflessen van een goed merk. Ze hadden mooie gesprekken gevoerd die nacht. Eindelijk hadden ze elkaar weer gevonden.
Tekst: Wybe van de Kuinder