Hugo de Groot (1583 – 1645): Verguisd genie van wereldformaat
Hugo de Groot (in het Latijn Grotius) werd in Delft geboren in een welgesteld regentengeslacht. Het was een wonderkind. Hij was pas acht toen dichtte hij al in het Latijn en vertaalde hij Latijnse en Griekse boeken. Op zijn elfde ging hij geesteswetenschappen studeren aan de universiteit van Leiden. Op 15 jarige leeftijd mocht hij met een gezantschap onder leiding van Johan van Oldenbarnevelt mee naar Frankrijk om daar steun te vragen voor onze onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spanjaarden (de Tachtigjarige oorlog). Tijdens deze reis ontmoette hij ook de Franse koning die hem ‘le miracle de la Hollande’ noemde. In datzelfde jaar promoveerde hij in Orléans tot doctor in het wereldlijke recht en in het kerkelijke recht.
Van 1599 tot 1607 had De Groot een advocatenpraktijk in Den Haag. Daarna werd hij aangesteld als advocaat-fiscaal bij het Hof van Holland en in 1613 werd hij aangesteld als pensionaris van Rotterdam.
Toen Jacob van Heemskerk in 1603 in de Indische wateren een Portugees vrachtschip kaapte werd De Groot door de VOC gevraagd om daarvoor een rechtvaardiging te formuleren. Ook vroeg de VOC hem het Portugese handelsmonopolie juridisch onderuit te halen. Spanje en Portugal hadden nagenoeg de hele wereld onder elkaar verdeeld. Indië lag onbetwistbaar op de Portugese helft. Het was De Groots taak om de VOC de juridisch gronden te verschaffen om zich in de Indische archipel te manifesteren. Dat werd in 1609 zijn werk ‘Mare Liberum’ (De vrije zee) waarin hij betoogde dat, afgezien van de territoriale wateren, de zee van niemand en van iedereen was.
Hugo de Goot stond aan de gematigde kant tijdens de godsdiensttwisten die hier in het begin van de 17e eeuw woedden. Deze begonnen als een strijd over religieuze ideeën, maar raakten al snel vermengd met de politiek. In 1609 sloot de Republiek met Spanje een tijdelijke wapenstilstand (het Twaalfjarig Bestand) . De vraag kwam op of de Nederlanden vrede moesten sluiten met Spanje. Stadhouder en legeraanvoerder Prins Maurits zag niets in vrede. Anderen, waaronder Hugo de Groot en Van Oldenbarnevelt, wilden wel vrede sluiten. Maurits greep de macht en rekende af met zijn tegenstanders. Dat leidde uiteindelijk tot de executie van Van Oldenbarnevelt en de gevangenneming van De Groot. Die wegens hoogverraad werd veroordeeld ‘ter eeuwige gevangenisse’. In juni 1619 werd hij gevangen gezet in slot Loevestein waar zijn vrouw Maria van Reigersberch en zijn dienstmeid zich vrijwillig bij hem voegden.
De Groot mocht tijdens zijn gevangenschap blijven studeren en schrijven. Hij schreef onder andere zijn ‘Inleiding tot de Hollandse Rechtsgeleerdheid’. Ten behoeve van deze studies kreeg hij regelmatig een kist met boeken die in het begin nauwgezet werd gecontroleerd. Na verloop van tijd verslapten die controles. Dat bracht De Groots vrouw op het idee om haar man via zo’n boekenkist te laten ontsnappen. Op 22 maart 1621 was het zo ver. De boeken werden in bed gelegd zodat het leek of De Groot er in lag en Hugo kroop in de boekenkist. Na te zijn ontsnapt vluchtte hij naar Frankrijk, waar hij een jaargeld van de Franse koning ontving. In ballingschap schreef hij zijn belangrijkste werk: ‘De iure belli ac pacis’ (Over het recht van oorlog en vrede) waarmee hij de grondslag legde voor het huidige volken- en internationaal recht.
Na de dood van Maurits keerde De Groot in 1631 terug naar de Republiek in de hoop dat alles weer goed zou komen. Maar omdat hij weigerde gratie te vragen werd er opnieuw een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Daarop ging hij weer in ballingschap en werd gezant van Zweden in Parijs. Na een bezoek aan Zweden in 1645 verging zijn schip op de Oostzee. Hij overleefde dat maar vatte daardoor een kou die hem op 28 augustus 1645 fataal werd. Hugo de Groot ligt begraven in de Nieuwe Kerk van Delft.