KERSTVERHAAL: ‘PROMISED LAND’
TEKST WYBE VAN DE KUINDER
ILLUSTRATIE HANS VAN DER SPEK
“Een mooie plek, hier gaan we wonen.” Laurens was het niet helemaal met vader eens en moeders gezicht alléén al sprak boekdelen. “We kunnen het voor een schappelijke prijs huren, het is ruim en het ligt aan het water.” “En vlak bij een doorgaande weg,” zei moeder. “Maar wel veel ruimte, geen buren en met een groot stuk grond eromheen.” Laurens had opeens het gevoel dat hij vader moest verdedigen. Begrijpelijk, want moeder en de vorige buurvrouw konden zogezegd ‘niet door één deur’ en dat was vriendelijk uitgedrukt. “En vlak bij een AZC. Daarom is het zo goedkoop, want niemand wil hier wonen” ging moeder verder. Daarmee was het laatste woord niet gezegd, maar Laurens wist het vrijwel zeker: hier gingen ze wonen. De naaste buur was een leegstaand nieuwbouwproject dat al vijf jaar geleden was stilgelegd. Daarnaast stond een fabrieksachtig gebouw waarin het AZC was gevestigd. Vandaar was het niet ver naar de dorpsgrens.
Laurens ging snel na de verhuizing de omgeving verkennen. Bij het nieuwbouwproject liepen vijf jongens van zijn leeftijd rond te morrelen bij een houtopslag op het terrein. Hij vroeg wat ze er deden. Georgi, een grote jongen, deed een stap naar voren. “Ik, wij, Ahzetsee en hij wees naar het AZC. Wij vlot bouwen. Gaan naar beloofde land.” “Yes Yes”, zeiden de anderen die Kzizi, Thabo, Kwame en Jamar heetten, “Promised land!” en ze wezen naar de grasvlakte aan de overkant van de vaart. Laurens zei. “Ik heet Laurens en woon daar. Zal ik jullie helpen?” Hij wees naar zijn huis. Maakte een gebaar van ‘ben zo terug’ en ging naar huis om een hamer en spijkers te halen. Laurens had nog vakantie en vader had enkele vakantiedagen opgenomen. Nadat Laurens had gezegd wat hij ging doen, gaf vader twee oude hamers, een zaag, grote spijkers en stukken touw mee. “Goed plan. Als jullie nog meer nodig hebben, hoor ik het wel.” Jamar vertelde dat hij met een boot naar Italië was gekomen en wel een beetje wist hoe dat ging op een groot water. Die kennis hadden ze nodig want de vaart was erg breed. Ze gingen aan de slag. Behalve Thabo en Laurens wist eigenlijk niemand hoe dat moest, een vlot bouwen. Laurens tekende met een houtje op de grond hoe ze dat gingen doen. Thabo tekende er nog wat bij. Want hij vond dat er ook een huisje op moest staan om te schuilen als het hard zou gaan regenen. Met planken, binten en dwarslatten was het aan het eind van de middag een echt vlot. Het huisje zouden ze er pas opbouwen als ze hadden gezien of het vlot echt zeewaardig was. De volgende ochtend hadden ze bij Laurens afgesproken. Ze kwamen schuchter het huis binnen. Moeder had een beetje gemopperd van “moet dat nou” maar op aandringen van vader en Laurens had ze toch thee gezet. Toen de jongens eenmaal binnen waren, ging moeder helemaal om. Er kwamen zowaar koekjes op tafel.
Laurens had bedacht dat er ook een roer en een zeil op het vlot moest komen. Maar om te beginnen moesten ze kijken of het kon drijven. Ze lieten het vlot op de vaart zakken en ja, het bleef drijven. Kwame ging er als eerste op staan. Daarna volgde Kzizi. Het water kwam te hoog en ze kregen natte voeten. Alle vier keken ze naar Laurens. Laurens gebaarde dat het vlot weer uit het water moest worden gehesen. Ik ben zo terug gebaarde hij. Thuis pakte hij alle lege plastic flessen die er waren en deed ze in een vuilniszak. Toen hij terug was, gebaarde hij dat ze zoveel mogelijk plastic flessen met doppen moesten gaan verzamelen. In de middag waren ze terug. Op aanwijzingen van Laurens legden ze eerst alle plastic flessen, het waren er honderden, op het vlot. Ze controleerden of alle doppen goed waren aangedraaid en timmerden er een rand omheen.
De volgende dag begon als een soort afspraak weer in het huis van Laurens. De vijf nieuwe vrienden hadden thee meegenomen en de moeder van Kwame had koekjes met een bijzondere smaak meegegeven. Toen zij weer op ‘het werk’ waren timmerden ze planken op de bovenkant van het vlot zodat de lege flessen tussen de bovenkant en onderkant zaten opgesloten. Toen dat klaar was legden ze het vlot weer op het water. Moeiteloos pasten ze er allemaal op. Er waren enkele zusjes en een moeder komen kijken en die pasten er ook op. Aan het eind van hun ‘werkdag’ hesen ze op aanwijzingen van Laurens het vlot weer op de kant. Het vlot was een stuk zwaarder geworden. De volgende dagen moest er een hut op gebouwd worden. En niet te vergeten een roer en een zeil. De moeder van Kwame zou samen met Jamars moeder een zeil van oude doeken maken. Ze keken allemaal naar Laurens. Laurens zei dat hij nog moest uitrekenen hoe groot het zeil moest worden en welke vorm het moest hebben.
Toen ze de volgende ochtend wederom van thee en koekjes, die deze keer gebakken waren door de zus van Thabo, zaten te genieten, liet Laurens een tekening van het zeil en van het roer zien. De tekening van het roer had hij samen met vader gemaakt, want die wist hoe dat moest. Thabo had ook nog een vlag meegenomen. Ze gingen aan de slag. Thabo wilde de hut op een van de hoeken plaatsen maar Laurens was bang dat het vlot dan te veel naar een kant zou overhellen. Drie dagen later was het vlot klaar. Het zeil met daarboven de vlag was schitterend kleurrijk. Laurens had op zijn laptop uitnodigingen getypt en uitgeprint op de printer van Vader. Enkele zussen, vaders en moeders kwamen langs toen ze het vlot ten doop hielden. Dat bestond uit het onthullen van de naam ‘Promised Land’ die Kzizi met witte verf op de hut had geschilderd. De familieleden hadden allemaal lekkere dingetjes meegenomen. Toen dat op was, lieten ze met zijn allen het vlot in de vaart zakken. Toen kwam het spannende moment dat Georgi, Kzizi, Thabo, Kwame en Jamar op het vlot zouden stappen. Voor dat was aangebroken, liepen ze naar Laurens. Ze tilden hem op en riepen drie keer “hoera”. Daarna stapten ze op het vlot en hesen het zeil. De wind was gunstig, en nagezwaaid door familie en vrienden voeren zijn vrienden weg naar het ‘beloofde land’.