Kerstverhaal: Een bijzondere kerstmiddag
Inzending Kerstverhalenwedstrijd Zeeheldennieuws
Het was nog acht dagen te gaan tot eerste kerstdag 1944. Zoals meestal hadden wij – de buurkinderen van ongeveer gelijke leeftijd, 12 en 13-jarigen – jongens en meisjes, gelijkelijk verdeeld over ons achten, plannen voor die dag. We gingen een handwagen huren om op weg te gaan naar het Groot Engelse Werk, een bos dicht bij Zwolle gelegen, onze woonstad.
We wilden zoals meestal de laatste tijd gaan voor hout sprokkelen, afzagen grote takken, en verder alles wat op onze weg kwam en bruikbaar was verzamelen. Onder de oude jute zakken lagen onze zagen, bijlen en een dik stuk touw om de handkar te kunnen trekken als dat nodig was. Gelukkig had het niet gesneeuwd en we gingen zingend op weg. We zongen dan verboden liedjes, met weglating van de verboden woorden, bijvoorbeeld zongen we: kleurtje boven, kleurtje boven, leve je weet wel wie, weg met dat mag ik niet zeggen, leve je weet wel wie, kleurtje boven, kleurtje boven en zo maar door. Zo waren er nog meer wijsjes, die -meestal via radio-oranje clandestien beluisterd – bij ons bekend werden. Kleurtje boven was natuurlijk oranje boven, een populair versje van voor de oorlog.
We liepen door het bos en ineens zag ik aan de rand een mooie kleine blauwspar staan. “Stop”, riep ik “laten we die gaan omzagen en ook takken zoeken, dan gaan we die verkopen”. Het idee kwam zomaar bij mij op.
En dat deden we, de wagen kwam vol dennenboomtakken, afgevallen dennenappels en kleine dennenboompjes te liggen, maar de mooiste was de blauwspar, ‘mijn’ boompje. Dicht bij huis snaaiden we hier en daar nog wat bloeiende hulst uit de tuinen van de welgestelde bewoners die in mooie villa’s woonden. Ze konden ons niet zien, want de hulstbomen stonden meestal aan de straatkant.
Nu nog een plek, waar we onze waren konden uitstallen, want al lopende kregen we het plan om van het geld iets te kopen, waar we enkele kleintjes uit de buurt en ook onszelf natuurlijk, een plezier mee konden doen met de kerst.
Gelukkig zagen we Treesje lopen dicht bij het grote plein, waaraan de meesten van ons woonden, aan wie wij onze plannen vertelden en die was blij dat ze met ons mee kon doen en als enig kind, kreeg ze haar vader zo gek om ons toe te staan op de stoep voor zijn chique tabakswinkel onze waren te mogen uitspreiden. Er viel toch niets meer te verkopen in zijn winkel, want in zijn etalages stond alleen nog maar leeg verpakkingsmateriaal, want tabak was er niet meer.
Het was een prachtig verkooppunt en inderdaad verkochten we vlot, want we namen ieder bod aan. Mijn blauwspar werd het eerst verkocht.
Geld tellen, geld tellen, we wilden het allemaal doen, maar Henny, de grootste jongen ging tellen. Dat viel niet tegen. Cadeautjes kopen, kwam het plan, “nee”, zei Kietie “die kunnen we voor niks halen in de Buitensociëteit, daar kun je morgen en overmorgen gratis naar toe, het is voor alle kinderen, het is van de winterhulp Nederland’. Dat was een op Duitse leest geschoeide instelling. We gingen natuurlijk allemaal. Er draaide de film Repelsteeltje, maar dan in het Duits: Rapunzel of zoiets. En al voelden we ons al groot, we zongen toch uit volle borst mee met de gemene kobold: “niemand, niemand, niemand weet dat ik repelsteeltje heet”. Bij de uitgang kreeg je links een meisjescadeautje en rechts een jongenscadeautje. We zullen ongetwijfeld in de pauze een bekertje waterchocolade hebben gekregen, maar dat ben ik vergeten. Zo hadden we gelukkig twee houten vrachtwagentjes in geel en blauw geverfd, enkele ballen van lapjes gemaakt en een popje. Allemaal zochten we thuis naar spullen die we wel konden missen.
De plannen werden steeds uitgebreider en we kregen het onzalige idee iets voor te dragen en ons te verkleden daarvoor. We kochten (we hadden nu immers geld genoeg) twee exemplaren van het boekje: ‘sketches voor een boerenbruiloft’ bij de plaatselijke winkel in feestartikelen. Ikzelf en Kietie namen de taak op ons samen een sketch te spelen. Ondertussen had Kietie het voor elkaar gekregen dat we in een kamertje bij haar thuis terecht konden. Het was een langwerpig kamertje, waarvoor je twee treetjes af moest, heel raar. Het werd als rommelkamertje gebruikt en we moesten eerst aan de slag om alles gezellig te maken voor onszelf en de vier kleintjes van ongeveer 3-4 jaar, die de eerste kerstdag, zouden komen.
Kietie en ik gingen een langdradig vers doen, en dat lukte wonderwel. De vrouw (ik) zong bijvoorbeeld: En ik bin Jan zien vrouwe en de als man verklede Kietie: En ik bin Griet heur man, en samen: uut Oldebroekerbuurte, deur kommen wie vandan. Verder ging het samen: En wie hebt vief kinder, de oldste bint al groot, wie voeren ze driemaal daags met brei en roggebrood. De rest weet ik niet meer, het is 72 jaar geleden.
Kietie’s vader had voor de aanschaf gezorgd van twee pakjes vaniliepudding, met suiker, voor het bedrag van 24 gulden tezamen. Ook wisten we aan taptemelkbonnen te komen en Alie, Kieties grotere zus, zou de pudding koken.
Maar direct na de voordracht kwamen de cadeautjes, waar de kleinsten vooral heel blij mee waren. En nog fijner werd het toen de dunne puddingpap klaar was, zodat we het konden drinken, in een glaasje, kopje of bakje. Ook was er nog geld over voor een kleine jutezak met grote goudreinetten, zodat we allemaal blij en tevreden naar ons eigen huis gingen met in onze mond nog de vooroorlogse puddingsmaak. Onze kerst kon niet meer stuk.
Sippora Stibbe
November 2016.